de Bijlboom van Halle
gld
deze staat in het
buitengebied bij Halle
Lüdo was de jongste
zoon van een rijke, duitse graaf met een landgoed in de buurt van Münser.
En omdat het een grote eer was dat één uit het geslacht priester werd,
werd hij naar een klooster gestuurd om daar te gaan studeren en kreeg de
naam Lüdovicus.
Er werd niet alleen gestudeerd maar hij leerde er ook een vak.
Hij werd timmerman, meubelmaker en beeldhouwer. De beste van allemaal.
Op een dag kwam Ludger het klooster bezoeken om hem en anderen in het
priesterambt te bevestigen. Wat hem meteen opviel was het fraaie werk
van Lüdovicus.
Ludger was bezig een gemeente te stichten in Salahem.
Dat was een klein dorpje in een ruig en ruw oord. De bevolking was er
nog grotendeels ongekerstend. Het lag geïsoleerd tussen moerassen en
heidevelden. Lüdovicus kreeg van Ludger de opdracht daar een kapel te
bouwen. Hij ging op weg met een zak gereedschap en een zware bijl in de
riem van zijn pij gestoken. Ludger had hem uitgelegd waar het ongeveer
lag, maar de weg er naar toe was toch moeilijker dan Lüdovicus gedacht
had. Hij moest naar het westen en liep meestal ‘s
nachts om zich op de sterren te kunnen oriënteren. Dat was makkelijker
dan overdag met de zon. Maar ook gevaarlijker. Hij werd eens door twee
struikrovers overvallen, maar zijn bijl was niet alleen gereedschap,
maar ook een machtig wapen in een geoefende hand. Hij had ze op de
vlucht weten te jagen. Een enkele keer kon hij een stuk meerijden op een
boerenwagen en vroeg dan steevast aan de voerman waar Salahem lag, maar
niemand had daar ooit van gehoord. Zo trok hij min of meer op goed geluk
verder.
Op een heldere, door de maanverlichte nacht, kwam hij bij een
enorme eik terecht. Zelfs vijf volwassen mannen zouden hem niet kunnen
omvatten. Lüdovicus begreep meteen dat dit een Wodanseik moest zijn
geweest. Deze was vergeten om te hakken, of de streek waar hij zich nu
bevond, was zó afgelegen dat niemand er van wist. Onder deze boom werden
in de heidense tijd ter ere van Wodan, ook wel Witt genoemd, samen met
zijn vrouwen, de Witte Wieven, ceremoniën gehouden.
Verwonderd stond Lüdovicus naar de zware stam te kijken en liep
er een paar maal omheen. Zware takken staken af tegen de lichte hemel.
De kroon was enorm. Hij had wel eens van dergelijke bomen gehoord, maar
er zelf nooit één gezien. Die waren voor zijn tijd allemaal omgehakt.
Het waren voor de christenen immers tekenen van heidense rituelen.
Hij liep eens naar de rand van de grote kroon en zag daar eikels
hangen zo groot als pruimen.Veel groter dan aan de binnenste takken. Die
hadden zeer zeker een speciale betekenis gehad bij de verering van
Wodan. Lüdovicus kreeg steeds meer ontzag heidense boom, maar hij moest
omgehakt worden. Alles wat aan Wodan herinnerde moest verdwijnen.
t Was nog vroeg in de nacht, dus hij kon best even uitrusten
onder het bladerdak. Maan en sterren keken tussen de open plekken door.
Een klein briesje deed de bladeren ritselen. Het leken stemmen die
spraken in een onbekende taal. Terwijl de wind iets aanhaalde werden de
stemmen steeds luider. Lüdovicus wilde slapen, hij was moe van de lange
voettocht, maar de onbekende stemmen hielden hem wakker. Soms dacht hij
witte sluiers tussen de bladeren te zien. Toch Witte Wieven? Hij begon
te twijfelen of ze soms toch echt bestonden en met elkaar spraken. Maar
die zondige gedachte zette hij van zich af. Het waren gewone
nevelslierten. Hij werd er kriebelig van en op het laatst kwaad. Hij kon
ze misschien verdrijven door de boom een flinke klap met zijn bijl te
geven. Hij haalde de bijl aan en sloeg hem zo krachtig mogelijk in de
stam. Toen werd het plotseling windstil. De stemmen zwegen en de
nevelslierten verdwenen.
Maar toen gebeurde er iets wonderlijks, iets angstaanjagends. De
hemel trok dicht met dreigende, pikzwarte wolken. Een sterke draaiwind
cirkelde rond de kruin van de boom. Eronder bleef het windstil. Fluitend
ranselde de wind de buitenste takken. Nevelslierten met zich meevoerend.
Het was alsof de stemmen er zich bijgevoegd hadden en sloegen dreigende
taal uit. Ook Donar maakte zich kwaad dat de boom van zijn collega
bedreigd werd. Hij slingerde zijn hamer met donderend geweld tegen de
wolken zodat lange vuurstralen eruit spatten. Lüdovicus werd bang. Waren
dit normale natuurverschijnselen of had hij ze opgeroepen met zijn bijl?
Hij pakte zijn gereedschapszak en wilde zo snel mogelijk onder deze boom
vandaan. Maar aan de rand van de kroon gekomen, werd hij door de
woedende, loeiende wervelwind tegengehouden. Deze nam hem vierkant op
smeet hem weer onder de boom.
Hoe lang zou dit nog duren? De storm, het gedonder van Donar en
de pikzwarte duisternis? Hij was onder tegen de stam terechtgekomen en
bleef daar versuft liggen. Hij stond op, knielde toen en riep in zijn
angst Sint Lambertus (de schutspatroon van zijn geboorteplaats) aan. Het
was alsof die hem beval om op te staan. Dat deed Lüdovicus en stootte
gemeen zijn hoofd. Hij tastte omhoog en had de steel van de bijl in zijn
handen. Hij hoorde plotseling een zachte stem achter zich.
"Trek de bijl uit de boom";
Even verstarde Lüdovicus. Was dit weer een heidens gebeuren? Daar stond
een oude man in witte kleren met een kruisbeeld in zijn ene en een staf
in zijn andere hand,. Hij werd door een geheimzinnig licht omstraald en
droeg een aura. Dit moest Sint Lambertus zijn die hem te hulp kwam! Trek
de bijl uit de boom, zei hij nog eens. Lüdovicus probeerde wat de
heilige hem gezegd had, maar hoe hij ook trok en wrikte, de bijl zat
muurvast. Toen kwam de lichtomstraalde heilige dichterbij, raakte met
zijn staf de bijl aan, en zie het zware stuk gereedschap viel met een
plof op de bosgrond. Meteen ging de wervelstorm liggen. De zwarte wolken
verdwenen en maan en sterren werden weer zichtbaar. De heilige liep naar
de rand van boomkruin en knielde terwijl hij Lüdovicus wenkte.
Zie je deze gaten, mijn zoon? Daarin zijn de grote eikels
gevallen. Duw ze zo ver weg als de staf lang is in de grond.
Twaalfhonderd jaar zullen ze hier rusten zodat ze geen bijgeloof meer
kunnen stichten als de Wodanseiken. Na 1200 jaar zullen ze dan juist de
mensen geluk brengen. Nadat hij nog gezegd had: volg de staf, verdween
de heilige net zo geheimzinnig als hij gekomen was. De staf in Lüdovicus
handen achterlatend. Deze keek er verwonderd naar. Er was niets
bijzonders aan te zien. Gewoon een stok uit het bos. Maar als iets van
een heilige, moest het wel bijzonder zijn. Hij ging meteen doen wat Sint
Lambertus hem gezegd had: hij duwde met de staf de kring van alle grote
eikels zo diep mogelijk in de bodem. Twaalfhonderd jaar zou het duren
voordat het weer bomen waren. Hij legde zich eindelijk te ruste, doodmoe
van alles dat hij had meegemaakt. De staf naast hem. Toen hij de
volgende morgen wakker werd, leek alles weer normaal. Hij pakte zijn
gereedschapszak, stak de bijl weer achter de riem, wilde de staf pakken
en zag tot zijn grote verwondering dat er drie blaadjes aan de top
gegroeid waren. Hij draaide de staf om en om maar de blaadjes bleven
steeds in dezelfde richting wijzen. Volg de staf had de heilige gezegd.
Hij was verdwaald, maar de staf zou hem de goede weg wijzen. Maar voor
hij vertrok, dankte hij de Heilige Lambertus. De staf zou ereplaats
krijgen in de kapel! Hij kwam in Salahem aan en de blaadjes aan de staf
verdorden. Toen de eenvoudige kapel af was, kwam Ludger om het in te
wijden. Hij vroeg aan Lüdovicus, die inmiddels tot plaatselijke
zieleherder benoemd was, aan wie de kapel dan wel gewijd zou moeten
worden. Aan Sint Lambertus; was het besliste
antwoord van de priester.
En zo geschiedde.
Gevonden op Internet!