 |
Het is zo lang geleden
dat ik het Bosmannetje zag...Een uitstulpsel aan een beuk in Arnhem.
Denk wel medio 2005... En steeds weer wanneer ik door de parken van
Arnhem liep zocht ik op de verkeerde plek. Ik had namelijk het idee dat
hij in park Sonsbeek woonde. Maar het blijkt Gulden Bodem te zijn, het
park achter de Poortwachters.
En
eindelijk zag ik hem. Het regende en natgeregend zocht ik de lokatie
op, dwalend door Gulden Bodem.
Daar was ie...
Maar het kleine
bosmannetje is een grote jongen geworden! Toch is het hem. Een jonge
prachtige beuk, gladder en groter.
|
 |

Wat je allemaal niet ziet
als je in een boom zit. En ik kan dat weten want als een kat zit ik
vaak in de boom. Natuurlijk is het heel makkelijk met zo'n lenig
kattenlijf om je lekker te bewegen. Ik ben supersnel in een boom en van
te voren weet ik of een tak mij houdt of niet. En mocht ik komen te
vallen, dan is dat niet zo erg want een kat komt altijd op zijn pootjes
terecht.
Ben ik in een ondeugende bui
dan zoek ik een hoge boom uit die niet zo dicht begroeid is zodat ik
goed zichtbaar kan zijn. Dan zoek ik een lekker plekje uit waar ik
lekker naar beneden kan kijken en goed zichtbaar ben voor de mensen op
de stoep en met mijn zieligste miauwtje duurt het niet lang voordat
mensen omhoog kijken en mij ontdekken. En dan wachten hoelang het duurt
voor de brandweer komt. Soms komt er iemand met een te klein laddertje
proberen en zelfs ik zie dat het de onderste takken niet eens bereikt.
Dan moet ik even in mijn pootje lachen.
Komt de grote rode auto dan
klim ik meestal een verdieping hoger en miauw nog zieliger. De vrouwen
op de grond slaan dan meestal hun handen voor de mond. Uiteindelijk
komt er een brandweerman de boom in en dan wordt de timing
belangrijker. Want net als de brandweerman bijna bij mij is dan span ik
mijn spieren en spring naar de grond waar ik snel achter een huis gaat
zitten en kijk naar die domme mensen. Daar heb ik altijd lang plezier
van.
Maar soms zit ik verstopt in
het bladerdek van bomen en geniet van de rust en van het leven in de
boom. Soms komen er zelfs vogeltjes die behoorlijk schrikken als ze mij
opmerken. Maar meestal doe ik dan niets. Iedere dag krijg ik lekkere
kattenvoer van mijn bediende.
Soms zit ik lekker te
genieten in de boom, slaap een beetje, geniet van het bomenleven en het
feit dat ik van alles hoor en meekrijg maar dat de anderen niet weten
dat ik daar ben. Dit zijn de stille gouden momenten.
De kunst is een plek te
kiezen die bijna perfect is. De tak lig het lekkerst als het heerlijk
breed is zonder zijtakken. Er mogen geen mieren lopen. Soms hebben ze
behoorlijk veel te wandelen in zo'n boom maar ik begrijp ze dan ook
niet. Hun hele leven zijn ze druk en druk en druk bezig met werken
terwijl wij katten het relaxen geperfectioneerd hebben. Meestal dommel
ik op een tak en geniet van de geluiden die van beneden komen, de
mensen die praten en voorbij komen en helemaal geen idee hebben dat ik
alles kan horen mocht ik dat willen. Ik geniet van de druppels op het
blad als het regent want ik word toch niet nat. Ik geniet van het
zonlight en schaduw spel. Ik geniet van de wind door de bladeren en het
wiegelend bewegen van de boom. De tak die ik uitkies is glad zonder
knoesten en heerlijk stevig en uitermate geschikt om te dromen en te
dutten Dan is leven perfect.
Iedere kat heeft het recht
om dit soort bomen te hebben. Iedere kat heeft het recht om dit soort
leven te leiden. Dan is leven perfect. Want bomen zijn er voor katten.
En katten zijn er voor de bomen.

Eindelijk,
eindelijk stapte ik
de auto uit en liep het bos in. Al weken
geleden bedacht en nu deed ik het. Lekker het bos in. In de eerste paar
minuten was ik nog vol van het werk; was dit goed? Had ik dat goed
gedaan? Met mijn ogen gericht op het pad voor me zag ik niets. En
eindelijk stopte ik even, zuchtte een paar keer diep en liep
vastberaden naar een speciale boom. Ondertussen snoof ik de speciale
bosgeur op en genoot van de bomen en het groen. Kijkend naar de lucht
met de bladeren en de takken en een paar vogels (geloof mezen, maar het
was te ver om ze te zien) zaten elkaar achterna van tak tot tak, van
boom tot boom.
Onderweg
begroette ik wat
bekende bomen en wat leuke plekjes en
twijfelde toch even of ik de goede pad had. Was ie zo begroeid
inmiddels? Was ik er al zo lang niet geweest?
En
daar stond ie nog altijd. De boom. Groots en zijn takken wijdverspreid.
De andere bomen stonden wat meer op een afstand om "mijn" boom alle
ruimte te geven.
"Hoi
Boom!" begroette ik hem. (of was het een haar? Wat maakt het uit) "Dat
is lang geleden. Sorry hoor maar ik was zo druk"
"Och"
vond de boom. "Tijd is een relatief begrip"
"Nee
hoor," vond ik. "Ieder dag en nacht heeft 24 uur en dat is weer
onderverdeeld in minuten."
"mm,"
vond de boom. "mijn tijd is natuurlijk. Er is een tijd van groei en een
tijd van regen en een tijd van de maan en de sterren, een tijd van
bloei en van rust."
Ik
dacht na en vond zijn tijd een stuk beter van de mijne. De mijne is
onderverdeeld in slaap, in werk en een klein beetje in leuke vrienden
en familie-uitjes. Maar eerlijk gezegd stond het leuke helemaal
achteraan. De Moet! dingen stonden vooraan.
"Ja,
Dat is waar. Jou tijd is een stuk leuker dan mijn tijd."
"Och"
vond de boom. "Jullie mensen hebben haast. Neem de tijd! Natuurlijk
tijd"
~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~
DE
BOOM
Allereerst was
het huis er,
opgetrokken van slechte bouwstenen maar
toch goed gebouwd. Anno 1933. Toen kwam ik ... een
boom.
Ik
werd geplant door een heel klein meisje. Ik voelde dat mijn zaadje
aarzelend een worteltje maakte en dat worteltje maakte meer worteltjes.
Ik was zo kwetsbaar en teer. Eerst kwam er een groen puntje uit de
grond en toen werd het een stengeltje. Mijn leven begon. Ik maakte twee
kleine blaadjes en hele grote plannen voor later, als ik groot ben Soms
keek het hele kleine meisje naar mij en ze was blij dat ik groeide. Ik
kreeg wat water, vaak teveel zodat ik uren nat bleef maar dat
overleefde ik. De grond nam vaak alle water weg. Buiten dat meisje zag
ik een vader, een moeder, een babybroertje, een hond en een kat. Die
moeder maakte een tuin waar ik aan de rand kwam te staan. De familie
leefde hun leven en ik groeide, maakte meer bladeren, maakte mijn
wortels groter en sterker en ging takken maken. Ik groeide voorspoedig.
Soms wat het in de eerste herfst moeilijk maar ik had steun van het
huis die de harde wind opving. Bovendien was ik jong, sterk
en buigzaam en dat haalde me door de gure winter heen.
Ik
groeide en keek over het landschap uit. Ik zag een weg in de verte. Aan
die weg stond een rijtje huizen waar een groot wit huis, een hotel waar
mensen kwamen en gingen, het meest opvallend was. Ik keek er vaak naar.
Enkele honderden meters achter mij begon het bos. En tussen de weg en
het bos lagen weilanden en grasvelden. 's Morgens, in de lente en de
zomer haast nog eerder dan de zon kwamen de konijnen en reeën die
graasden en speelden. Vooral de jonge dieren waren leuk om te zien. Ook
in mij werd voor de voortplanting gezorgd. Een merelpaar bouwde een
nest en vijf eieren werden gelegd. Moeder Merel broeide er enkele weken
op en alle vijf kwamen uit. Toen brak een drukke tijd aan voor de
ouders. Helaas viel een jong uit het nest. Het leefde nog toen de kat
hem vond. De andere vier groeiden voorspoedig op en ik genoot van hun
eerste vlieglessen.
Jaren
ging voorbij. Ik zag dieren gaan en komen, soms jaloers dat ze zich
konden verplaatsen maar ik stond diep geworteld in de grond en in het
leven. Ik zag dingen gaan en ik zag dingen komen. Mensen wandelden vaak
langs mij, vooral op een zondag, en ik zag de familie groter en ouder
worden. De hond ging dood en werd begraven onder mijn bladerendak, waar
hij vaak sliep toen hij nog leefde. Ik voel zijn botten nog.
Mijn
wortels raakten de kelder aan van het huis en aan het steen vond ik
voedsel die ik doorgaf aan de bladeren. 's Winters verloor ik mijn
bladeren en in de lente kreeg ik nieuwe. Echt heel groot werd ik niet,
zo'n meter of 5, maar mijn wortels waren goed geworteld en ik had een
leefden naast elkaar tot op een dag ik met verwondering de familie al
hun huisraad in een busje deed. Het meisje nam nog met tranen op haar
wangen afscheid en ik zag ze wegrijden en nooit meer terug komen. De
oorlog kwam en ging. Bevrijding werd gevierd. Het huis was en bleef
leeg. Een storm maakte enkele ramen kapot en liet de schutting
omwaaien. De schutting waaide over de grasland en verdween uit mijn
gezichtsveld. De eens zo keurige tuin werd een wildernis waar het
onkruid won van de planten die de verstikkingsdood vonden. Een wortel
brak door in de kelder van het huis. Leven wint altijd van de dood.
Seizoenen kwamen
en gingen. Ik
werd kaal en kreeg weer bladeren. Ik
hoorde in de nacht soms stropers die het op de konijnen en de reeën
gemunt hadden. Ik hoopte dat ze er goed van af kwamen maar vaak zag ik
als ze hun voedsel zochten dat sommige het niet gehaald hadden. Ook
vanuit het bos klonk overdag soms het geschreeuw van de bomen boven de
zaag uit. Dan bibberde ik over al mijn takken heen en hoopte dat de
zachtere hand van Moeder Natuur zich over mij zal ontfermen.
Toen
ik enige jaren naast het lege huis had gewoond kwamen een stel mannen
kijken naar het huis en ik kon zien dat er een beslissing werd genomen.
Lang vroeg ik me af wat voor een beslissing genomen werd maar ik was
het bijna vergeten toen een grote bulldozer en een vrachtwagen naar het
huis toe ging en het huis sloopte. Ik wist dat ik toen alleen was,
zonder de beschutting van het huis. Ook was ik bang dat ze mij zouden
doden. Het was een klein huisje maar ze hadden er enkele dagen voor
nodig om het klein te krijgen. Alles werd meegenomen en nu stond ik
alleen in de vlakte met achter mij het bos, te ver weg om beschutting
te hebben.
Enkele jaren
stond ik alleen
in de grasvlakte. Mijn wortels ontwrichtte
de kelder. Hoewel ik droge zomers meemaakten, vonden mijn wortels water
genoeg om mij erdoor heen te slepen. Bovendien voelde ik me sterk en
solide. In de jaren zestig luisterde ik aandachtig naar de langharige
mensen die vaak onder mij zaten en die precies wisten te vertellen hoe
hun wereld eruit moet zien en ik genoot van hun muziek. Ik zag liefdes
opbloeien en sterven. In de jaren zeventig zag ik ze achter
kinderwagens lopen op een zondag en hun werden de mensen die ze
niet wilden zijn.
Een
boer kwam eens kijken over het land, ook bij mij en ik wist dat hij het
land bezat. Eigenlijk is het land van iedereen maar mensen denken dat
alles van hun is en zo ook het land die gedeeld werden door mij, het
gras, konijnen en reeën, insecten en vogels. Nu was het weer van een
boer. De boer inspecteerde elk stukje land en verdween. Na enkele
maanden kwam hij terug met een grote ploeg en hij ploegde het land om
zodat de grove zandkluiten bloot kwamen te liggen. Ook vlak bij mij
werd goed geploegd waarbij enkele wortels van mij
werden beschadigd. Ik zag het gras en het onkruid verdwijnen
onder het zand. Na een week werd er weer geploegd waarbij bakstenen van
het huis soms tevoorschijn kwamen. De ploeg ging vlak langs mij heen.
De boer stopte daar en keek goed rond mij op de grond. Ik werd bang.
Maar gelukkig klopte de boer op mijn stam en zei. "Jij blijft staan. Je
bent gezond en mooi." Woorden kwam ik te kort om mijn geluk te
beschrijven. Het geluk en goede voornemens, gericht aan de boer, bleven
lang bij mij toen de boer weg was.
Als
een soort wachter sta ik nu jaar in en jaar uit midden in het veld
tussen het maïs en de rogge. Iedere jaar verbaas ik me hoe snel de
plantjes uit de grond schieten, veel sneller dan ik destijds. Hun leven
is kort maar krachtig en goed geordend in nette rijen. Elke keer worden
ze gezaaid en geoogst. Ze worden gevoed door de boer en de regen en de
zonneschijn en door de lading mest die de boer talrijk gebruikt. Ze
maken alleen de goede maanden mee waar de zon veel schijnt. Ik maak de
herfst met zijn gure stormbuien mee en de winter die sneeuw brengt. Dan
sta ik ook alleen, door iedereen verlaten, zelfs de boer.Soms zie ik
mensen lopen de beschutting van het bos opzoekend. Soms zie ik een of
twee meisjes met een hond lopen en tot mijn verbazing hoorde ik het ene
meisje tegen de ander zeggen dat er eens een huis bij mij gestaan heeft
en dat ik veel kon vertellen als ik kon praten. Het andere meisje die
een prachtige stem heeft -ik luister er graag naar- vond dat er een
verhaal moest worden geschreven. Ik zag het plannetje wortel schieten
in dat andere meisje die enkele dagen later bij mij kwam en probeerde
naar mij te luisteren om er een verhaal van te maken. Ik heb het
verhaal gelezen en vond het goed maar te beknopt. Wil je meer weten of
luisteren, luister dan naar mij. Mijn bladeren ruisen altijd en zelfs
in de winter praat ik nog, zacht maar hoorbaar voor iemand
die wil luisteren en zijn of haar hart openstelt. En verder ben ik nog
jong en sterk. Mijn levenssappen stromen goed. Ik bied bescherming aan
mens en dier. En aan de planten. Ik doorsta stormen, onweersbuien,
hagel en vorst, sneeuw en aan de ongenadige zon. Ik ben in evenwicht.Ik
mijmer over het leven. Ik zie erg veel, meer dan mensen denken en ik
zie dingen gaan en komen. Dingen veranderen. Ook ik zal eens gaan maar
dan bied ik de grond goede grondstoffen aan en wordt opgenomen door de
aarde die mij het leven geschonken heeft. Dan is de cirkel weer rond.
Leven en laten leven. Liefde. Alles heeft een begin en alles heeft een
einde. Ook dit verhaal.

Als een kind in
LuiLekkerBomenLand
Als kind kende
ik deze boom
al. En deze boom zag mij opgroeien van
peuter naar volwassen vrouw. Hij zag meer van mij dan ik me
realiseerde, maar dat besefte ik veel later pas.
Mijn
jeugdverdriet, mijn
kinderspel, de pijn van het opgroeien met
vallen en weer opstaan…
Het is niet
zo’n heel
opvallende boom. Hij staat in een gewone straat
in een tuin, in een buurt uit de jaren ‘70. De parkeerplaatsen in de
straat zijn net te klein voor de auto’s van nu. De doorzonwoningen met
3 slaapkamers zijn heel normaal. Als je door die straat rijdt, kijk je
niet op of om. Tuintjes met heideplanten, grasveldjes, bloeiende
afrikaantjes en borderplantjes.
De jonge
gezinnetjes van toen
zijn inmiddels oude echtparen. De lege
plekken die ontstaan door verhuizing of overlijden, worden weer
opgevuld door jonge gezinnetjes.
Bijna in het
midden staat
“mijn” boom. In de winter zie je zijn takken.
Mooi symmetrisch is de boom niet. Niet zijn schuld maar van de
‘eigenaren’ die wel eens een tak ondeskundig snoeiden, omdat hij anders
zo bij de buren over het pad of over straat hing. De lente geeft een
prachtig bloeiende boom.
Als
de bloesems gingen vallen, ging ik er altijd onder staan. Dan voelde ik
me net een prinsesje, want het sneeuwde bloesems. De zomer zorgde voor
bladeren en vaak nestelden er meesjes of andere vogels in. Een merel
ging op de hoogste takken zitten en zong zijn lied.
De
herfst liet de bladeren vallen en veel mensen in de straat mopperden
dan over de rommel die de boom gaf. Maar de boom klaagde nooit over
rondzwervende huisvuil dat eerst vaak uit de
kapotgescheurde vuilniszakken en later naast de vaak overvolle kliko’s
terechtkwam.
In
onze kinderjaren bonden wij een touw om zijn stam, zodat wij touwtje
konden springen of gebruikten hem als aftikplaats als we verstoppetje
speelden. En ik knikkerde er graag.
Hij had een
glad plekje op de
stam waar ik graag overheen wreef.
In mijn
pubertijd wilde ik
daar graag onder de boom zitten en nadenken
over het leven en in mijn dagboek schrijven, maar ik deed dit nooit
want vond het ook ‘stom’. Ik besteedde minder tijd aan mijn omgeving en
meer aan mijzelf. De boom verdween naar de achtergrond terwijl ik
eindelijk de wereld in ging. Andere school - studentenleven - op
kamers. Ik keek nog wel naar de boom maar zag hem eigenlijk niet
meer....
Vakanties naar
zonnige
oorden. Je leven inrichten.. vallen en weer
opstaan. Soms maanden kwam ik niet bij de boom. En het leven bracht me
naar een andere stad, een man, een huwelijk, een huis en een kind, een
meisje dat veel op me lijkt. Maar (on) regelmatig liep ik met de
wandelwagen langs de boom en onwillekeurig glimlachte ik altijd naar
hem, want nu was ik groot en had de zorg voor een klein meisje.
Herinneringen aan mijn jeugd verbonden mij met de boom.
Nog altijd
waande ik me een
prinsesje als ik -inmiddels moeder- door de
neerdwarrelende bloesems liep. Ik streelde erover en voelde de
zachtheid van de bloemen. Mijn dochter -nu aan de hand-
deelde mijn gevoel en samen waren we koningin en prinsesje.
Als het zonlicht door de roze bloesems schitterde als vloeibaar roze,
ging er een geluksgevoel door mij heen. Ik keek naar mijn dochter en
deelde even het tijdloze gevoel met haar.
De jaren vielen
weg als ik
weer over die gladde plek wreef die nog
altijd zo glad was als in mijn herinnering. Ik voelde iedere kerf,
voelde iedere nerf weer. Ieder detail stond in mijn geheugen gegrift.
Alles was goed. De boom veranderde in de jaargetijden maar bleef altijd
hetzelfde.
Met mijn hoofd
vol
dagelijkse dingen stap ik bij mijn ouders uit om koffie te drinken en
hun nieuwtjes aan te horen. Terwijl ik de auto afsluit, zie ik een leeg
gat. Het dringt even niet tot mij door, totdat ik een schok krijg. De
boom is weg! Ik geloof mijn ogen niet! Ik loop naar de op kniehoogte
afgezaagde stam. Hij is weg! Omgezaagd! Hoe kan dat? Waarom? Ongelovig
raak ik een scherpe splinter aan. Een paar weken terug had ik hem nog
gezien en hij was helemaal niet ziek. Zat goed in ’t blad. Niks mis
mee.
Verloren in
herinneringen
kniel ik bij de boom neer. Zie hem scherp op
mijn netvlies zoals ie was in de lente, de zomer, de herfst en in de
sneeuw. Wat zaagsel ligt nog in mijn oude knikkerpotje....
Ik kijk naar de
afgebroken
splinter, de rest van de stam en wat gouden
hars, die gestold op de stam ligt. Ik zie de jaarringen en tel ze. De
boom werd net zo oud als ik nu ben!
Op dat moment
weet ik dat ik
iets verloren heb. Het doet me pijn.
’t Gladde
plekje op de stam;
mijn jeugd en kinderlijke onschuld…. Geen
roze bloesems meer. De boom van mijn verleden en waarom?
Waarom is de
boom gekapt...?
Eerder
verschenen in
(en speciaal geschreven voor) Even Bijbomen; de zomeruitgave van 2008
Nu Groen Natuurlijk

|