Wat je allemaal niet ziet als je
in een boom zit. En ik kan dat
weten want als een kat zit ik
vaak in de boom. Natuurlijk is
het heel makkelijk met zo'n
lenig kattenlijf om je lekker te
bewegen. Ik ben supersnel in een
boom en van te voren weet ik of
een tak mij houdt of niet. En
mocht ik komen te vallen, dan is
dat niet zo erg want een kat
komt altijd op zijn pootjes
terecht.
Ben ik in een ondeugende bui dan
zoek ik een hoge boom uit die
niet zo dicht begroeid is zodat
ik goed zichtbaar kan zijn. Dan
zoek ik een lekker plekje uit
waar ik lekker naar beneden kan
kijken en goed zichtbaar ben
voor de mensen op de stoep en
met mijn zieligste miauwtje
duurt het niet lang voordat
mensen omhoog kijken en mij
ontdekken. En dan wachten
hoelang het duurt voor de
brandweer komt. Soms komt er
iemand met een te klein
laddertje proberen en zelfs ik
zie dat het de onderste takken
niet eens bereikt. Dan moet ik
even in mijn pootje lachen.
Komt de grote rode auto dan klim
ik meestal een verdieping hoger
en miauw nog zieliger. De
vrouwen op de grond slaan dan
meestal hun handen voor de mond.
Uiteindelijk komt er een
brandweerman de boom in en dan
wordt de timing belangrijker.
Want net als de brandweerman
bijna bij mij is dan span ik
mijn spieren en spring naar de
grond waar ik snel achter een
huis gaat zitten en kijk naar
die domme mensen. Daar heb ik
altijd lang plezier van.
Maar soms zit ik verstopt in het
bladerdek van bomen en geniet
van de rust en van het leven in
de boom. Soms komen er zelfs
vogeltjes die behoorlijk
schrikken als ze mij opmerken.
Maar meestal doe ik dan niets.
Iedere dag krijg ik lekkere
kattenvoer van mijn bediende.
Soms zit ik lekker te genieten
in de boom, slaap een beetje,
geniet van het bomenleven en het
feit dat ik van alles hoor en
meekrijg maar dat de anderen
niet weten dat ik daar ben. Dit
zijn de stille gouden momenten.
De
kunst is een plek te kiezen die
bijna perfect is. De tak lig het
lekkerst als het heerlijk breed
is zonder zijtakken. Er mogen
geen mieren lopen. Soms hebben
ze behoorlijk veel te wandelen
in zo'n boom maar ik begrijp ze
dan ook niet. Hun hele leven
zijn ze druk en druk en druk
bezig met werken terwijl wij
katten het relaxen
geperfectioneerd hebben. Meestal
dommel ik op een tak en geniet
van de geluiden die van beneden
komen, de mensen die praten en
voorbij komen en helemaal geen
idee hebben dat ik alles kan
horen mocht ik dat willen. Ik
geniet van de druppels op het
blad als het regent want ik word
toch niet nat. Ik geniet van het
zonlight en schaduw spel. Ik
geniet van de wind door de
bladeren en het wiegelend
bewegen van de boom. De tak die
ik uitkies is glad zonder
knoesten en heerlijk stevig en
uitermate geschikt om te dromen
en te dutten Dan is leven
perfect.
Iedere kat heeft het recht om
dit soort bomen te hebben.
Iedere kat heeft het recht om
dit soort leven te leiden. Dan
is leven perfect. Want bomen
zijn er voor katten. En katten
zijn er voor de bomen.
Eindelijk, eindelijk stapte ik
de auto uit en liep het bos in.
Al weken geleden bedacht en nu
deed ik het. Lekker het bos in.
In de eerste paar minuten was ik
nog vol van het werk; was dit
goed? Had ik dat goed gedaan?
Met mijn ogen gericht op het pad
voor me zag ik niets. En
eindelijk stopte ik even,
zuchtte een paar keer diep en
liep vastberaden naar een
speciale boom. Ondertussen snoof
ik de speciale bosgeur op en
genoot van de bomen en het
groen. Kijkend naar de lucht met
de bladeren en de takken en een
paar vogels (geloof mezen, maar
het was te ver om ze te zien)
zaten elkaar achterna van tak
tot tak, van boom tot boom.
Onderweg begroette ik wat
bekende bomen en wat leuke
plekjes en twijfelde toch even
of ik de goede pad had. Was ie
zo begroeid inmiddels? Was ik er
al zo lang niet geweest?
En daar stond ie nog altijd. De
boom. Groots en zijn takken
wijdverspreid. De andere bomen
stonden wat meer op een afstand
om "mijn" boom alle ruimte te
geven.
"Hoi Boom!" begroette ik hem.
(of was het een haar? Wat maakt
het uit) "Dat is lang geleden.
Sorry hoor maar ik was zo druk"
"Och" vond de boom. "Tijd is een
relatief begrip"
"Nee hoor," vond ik. "Ieder dag
en nacht heeft 24 uur en dat is
weer onderverdeeld in minuten."
"mm," vond de boom. "mijn tijd
is natuurlijk. Er is een tijd
van groei en een tijd van regen
en een tijd van de maan en de
sterren, een tijd van bloei en
van rust."
Ik dacht na en vond zijn tijd
een stuk beter van de mijne. De
mijne is onderverdeeld in slaap,
in werk en een klein beetje in
leuke vrienden en
familie-uitjes. Maar eerlijk
gezegd stond het leuke helemaal
achteraan. De Moet! dingen
stonden vooraan.
"Ja, Dat is waar. Jou tijd is
een stuk leuker dan mijn tijd."
"Och" vond de boom. "Jullie
mensen hebben haast. Neem de
tijd! Natuurlijk tijd"
~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~
DE BOOM
Allereerst was het huis er,
opgetrokken van slechte
bouwstenen maar toch goed
gebouwd. Anno 1933. Toen kwam
ik ... een boom.
Ik werd geplant door een heel
klein meisje. Ik voelde dat mijn
zaadje aarzelend een worteltje
maakte en dat worteltje maakte
meer worteltjes. Ik was zo
kwetsbaar en teer. Eerst kwam er
een groen puntje uit de grond en
toen werd het een stengeltje.
Mijn leven begon. Ik maakte twee
kleine blaadjes en hele grote
plannen voor later, als ik groot
ben Soms keek het hele kleine
meisje naar mij en ze was blij
dat ik groeide. Ik kreeg wat
water, vaak teveel zodat ik uren
nat bleef maar dat overleefde
ik. De grond nam vaak alle water
weg. Buiten dat meisje zag ik
een vader, een moeder, een
babybroertje, een hond en een
kat. Die moeder maakte een tuin
waar ik aan de rand kwam te
staan. De familie leefde hun
leven en ik groeide, maakte meer
bladeren, maakte mijn wortels
groter en sterker en ging takken
maken. Ik groeide voorspoedig.
Soms wat het in de eerste herfst
moeilijk maar ik had steun van
het huis die de harde wind
opving. Bovendien was ik jong,
sterk en buigzaam en dat haalde
me door de gure winter heen.
Ik groeide en keek over het
landschap uit. Ik zag een weg in
de verte. Aan die weg stond een
rijtje huizen waar een groot wit
huis, een hotel waar mensen
kwamen en gingen, het meest
opvallend was. Ik keek er vaak
naar. Enkele honderden meters
achter mij begon het bos. En
tussen de weg en het bos lagen
weilanden en grasvelden. 's
Morgens, in de lente en de zomer
haast nog eerder dan de zon
kwamen de konijnen en reeën die
graasden en speelden. Vooral de
jonge dieren waren leuk om te
zien. Ook in mij werd voor de
voortplanting gezorgd. Een
merelpaar bouwde een nest en
vijf eieren werden gelegd.
Moeder Merel broeide er enkele
weken op en alle vijf kwamen
uit. Toen brak een drukke tijd
aan voor de ouders. Helaas viel
een jong uit het nest. Het
leefde nog toen de kat hem vond.
De andere vier groeiden
voorspoedig op en ik genoot van
hun eerste vlieglessen.
Jaren ging voorbij. Ik zag
dieren gaan en komen, soms
jaloers dat ze zich konden
verplaatsen maar ik stond diep
geworteld in de grond en in het
leven. Ik zag dingen gaan en ik
zag dingen komen. Mensen
wandelden vaak langs mij, vooral
op een zondag, en ik zag de
familie groter en ouder worden.
De hond ging dood en werd
begraven onder mijn bladerendak,
waar hij vaak sliep toen hij nog
leefde. Ik voel zijn botten
nog.
Mijn wortels raakten de kelder
aan van het huis en aan het
steen vond ik voedsel die ik
doorgaf aan de bladeren. 's
Winters verloor ik mijn bladeren
en in de lente kreeg ik nieuwe.
Echt heel groot werd ik niet,
zo'n meter of 5, maar mijn
wortels waren goed geworteld en
ik had een leefden naast elkaar
tot op een dag ik met
verwondering de familie al hun
huisraad in een busje deed. Het
meisje nam nog met tranen op
haar wangen afscheid en ik zag
ze wegrijden en nooit meer terug
komen. De oorlog kwam en ging.
Bevrijding werd gevierd. Het
huis was en bleef leeg. Een
storm maakte enkele ramen kapot
en liet de schutting omwaaien.
De schutting waaide over de
grasland en verdween uit mijn
gezichtsveld. De eens zo keurige
tuin werd een wildernis waar het
onkruid won van de planten die
de verstikkingsdood vonden. Een
wortel brak door in de kelder
van het huis. Leven wint altijd
van de dood.
Seizoenen kwamen en gingen. Ik
werd kaal en kreeg weer
bladeren. Ik hoorde in de nacht
soms stropers die het op de
konijnen en de reeën gemunt
hadden. Ik hoopte dat ze er goed
van af kwamen maar vaak zag ik
als ze hun voedsel zochten dat
sommige het niet gehaald hadden.
Ook vanuit het bos klonk overdag
soms het geschreeuw van de bomen
boven de zaag uit. Dan bibberde
ik over al mijn takken heen en
hoopte dat de zachtere hand van
Moeder Natuur zich over mij zal
ontfermen.
Toen ik enige jaren naast het
lege huis had gewoond kwamen een
stel mannen kijken naar het huis
en ik kon zien dat er een
beslissing werd genomen. Lang
vroeg ik me af wat voor een
beslissing genomen werd maar ik
was het bijna vergeten toen een
grote bulldozer en een
vrachtwagen naar het huis toe
ging en het huis sloopte. Ik
wist dat ik toen alleen was,
zonder de beschutting van het
huis. Ook was ik bang dat ze mij
zouden doden. Het was een klein
huisje maar ze hadden er enkele
dagen voor nodig om het klein te
krijgen. Alles werd meegenomen
en nu stond ik alleen in de
vlakte met achter mij het bos,
te ver weg om beschutting te
hebben.
Enkele jaren stond ik alleen in
de grasvlakte. Mijn wortels
ontwrichtte de kelder. Hoewel ik
droge zomers meemaakten, vonden
mijn wortels water genoeg om mij
erdoor heen te slepen. Bovendien
voelde ik me sterk en solide. In
de jaren zestig luisterde ik
aandachtig naar de langharige
mensen die vaak onder mij zaten
en die precies wisten te
vertellen hoe hun wereld eruit
moet zien en ik genoot van hun
muziek. Ik zag liefdes opbloeien
en sterven. In de jaren zeventig
zag ik ze achter kinderwagens
lopen op een zondag en hun
werden de mensen die ze
niet wilden zijn.
Een boer kwam eens kijken over
het land, ook bij mij en ik wist
dat hij het land bezat.
Eigenlijk is het land van
iedereen maar mensen denken dat
alles van hun is en zo ook het
land die gedeeld werden door
mij, het gras, konijnen en
reeën, insecten en vogels. Nu
was het weer van een boer. De
boer inspecteerde elk stukje
land en verdween. Na enkele
maanden kwam hij terug met een
grote ploeg en hij ploegde het
land om zodat de grove
zandkluiten bloot kwamen te
liggen. Ook vlak bij mij werd
goed geploegd waarbij enkele
wortels van mij
werden beschadigd. Ik zag het
gras en het onkruid verdwijnen
onder het zand. Na een week werd
er weer geploegd waarbij
bakstenen van het huis soms
tevoorschijn kwamen. De ploeg
ging vlak langs mij heen. De
boer stopte daar en keek goed
rond mij op de grond. Ik werd
bang. Maar gelukkig klopte de
boer op mijn stam en zei. "Jij
blijft staan. Je bent gezond en
mooi." Woorden kwam ik te kort
om mijn geluk te beschrijven.
Het geluk en goede voornemens,
gericht aan de boer, bleven lang
bij mij toen de boer weg was.
Als een soort wachter sta ik nu
jaar in en jaar uit midden in
het veld tussen het maďs en de
rogge. Iedere jaar verbaas ik me
hoe snel de plantjes uit de
grond schieten, veel sneller dan
ik destijds. Hun leven is kort
maar krachtig en goed geordend
in nette rijen. Elke keer worden
ze gezaaid en geoogst. Ze worden
gevoed door de boer en de regen
en de zonneschijn en door de
lading mest die de boer talrijk
gebruikt. Ze maken alleen de
goede maanden mee waar de zon
veel schijnt. Ik maak de herfst
met zijn gure stormbuien mee en
de winter die sneeuw brengt. Dan
sta ik ook alleen, door iedereen
verlaten, zelfs de boer.Soms zie
ik mensen lopen de beschutting
van het bos opzoekend. Soms zie
ik een of twee meisjes met een
hond lopen en tot mijn verbazing
hoorde ik het ene meisje tegen
de ander zeggen dat er eens een
huis bij mij gestaan heeft en
dat ik veel kon vertellen als ik
kon praten. Het andere meisje
die een prachtige stem heeft -ik
luister er graag naar- vond dat
er een verhaal moest worden
geschreven. Ik zag het plannetje
wortel schieten in dat andere
meisje die enkele dagen later
bij mij kwam en probeerde naar
mij te luisteren om er een
verhaal van te maken. Ik heb het
verhaal gelezen en vond het goed
maar te beknopt. Wil je meer
weten of luisteren, luister dan
naar mij. Mijn bladeren ruisen
altijd en zelfs in de winter
praat ik nog, zacht maar
hoorbaar voor iemand die wil
luisteren en zijn of haar hart
openstelt. En verder ben ik nog
jong en sterk. Mijn levenssappen
stromen goed. Ik bied
bescherming aan mens en dier. En
aan de planten. Ik doorsta
stormen, onweersbuien, hagel en
vorst, sneeuw en aan de
ongenadige zon. Ik ben in
evenwicht.Ik mijmer over het
leven. Ik zie erg veel, meer dan
mensen denken en ik zie dingen
gaan en komen. Dingen
veranderen. Ook ik zal eens gaan
maar dan bied ik de grond goede
grondstoffen aan en wordt
opgenomen door de aarde die mij
het leven geschonken heeft. Dan
is de cirkel weer rond. Leven en
laten leven. Liefde. Alles heeft
een begin en alles heeft een
einde. Ook dit verhaal.
Als kind kende ik deze boom
al. En deze boom zag mij
opgroeien van peuter naar
volwassen vrouw. Hij zag
meer van mij dan ik me
realiseerde, maar dat
besefte ik veel later pas.
Mijn jeugdverdriet, mijn
kinderspel, de pijn van het
opgroeien met vallen en weer
opstaan…
Het is niet zo’n heel
opvallende boom. Hij staat
in een gewone straat in een
tuin, in een buurt uit de
jaren ‘70. De
parkeerplaatsen in de straat
zijn net te klein voor de
auto’s van nu. De
doorzonwoningen met 3
slaapkamers zijn heel
normaal. Als je door die
straat rijdt, kijk je niet
op of om. Tuintjes met
heideplanten, grasveldjes,
bloeiende afrikaantjes en
borderplantjes.
De jonge gezinnetjes van
toen zijn inmiddels oude
echtparen. De lege plekken
die ontstaan door verhuizing
of overlijden, worden weer
opgevuld door jonge
gezinnetjes.
Bijna in het midden staat
“mijn” boom. In de winter
zie je zijn takken. Mooi
symmetrisch is de boom niet.
Niet zijn schuld maar van de
‘eigenaren’ die wel eens een
tak ondeskundig snoeiden,
omdat hij anders zo bij de
buren over het pad of over
straat hing. De lente geeft
een prachtig bloeiende boom.
Als
de bloesems gingen vallen,
ging ik er altijd onder
staan. Dan voelde ik me net
een prinsesje, want het
sneeuwde bloesems. De zomer
zorgde voor bladeren en vaak
nestelden er meesjes of
andere vogels in. Een merel
ging op de hoogste takken
zitten en zong zijn lied.
De herfst liet
de bladeren vallen en veel
mensen in de straat
mopperden dan over de rommel
die de boom gaf. Maar de
boom klaagde nooit over
rondzwervende
huisvuil dat eerst vaak uit
de kapotgescheurde
vuilniszakken en later naast
de vaak overvolle kliko’s
terechtkwam.
In
onze kinderjaren bonden wij
een touw om zijn stam, zodat
wij touwtje konden springen
of gebruikten hem als
aftikplaats als we
verstoppetje speelden. En ik
knikkerde er graag.
Hij had een glad plekje op
de stam waar ik graag
overheen wreef.
In mijn pubertijd wilde ik
daar graag onder de boom
zitten en nadenken over het
leven en in mijn dagboek
schrijven, maar ik deed dit
nooit want vond het ook
‘stom’. Ik besteedde minder
tijd aan mijn omgeving en
meer aan mijzelf. De boom
verdween naar de achtergrond
terwijl ik eindelijk de
wereld in ging. Andere
school - studentenleven - op
kamers. Ik keek nog wel naar
de boom maar zag hem
eigenlijk niet meer....
Vakanties naar zonnige
oorden. Je leven inrichten..
vallen en weer opstaan. Soms
maanden kwam ik niet bij de
boom. En het leven bracht me
naar een andere stad, een
man, een huwelijk, een huis
en een kind, een meisje dat
veel op me lijkt. Maar (on)
regelmatig liep ik met de
wandelwagen langs de boom en
onwillekeurig glimlachte ik
altijd naar hem, want nu was
ik groot en had de zorg voor
een klein meisje.
Herinneringen aan mijn jeugd
verbonden mij met de boom.
Nog altijd waande ik me een
prinsesje als ik -inmiddels
moeder- door de
neerdwarrelende bloesems
liep. Ik streelde erover en
voelde de zachtheid van de
bloemen. Mijn dochter -nu
aan de hand- deelde mijn
gevoel en samen waren we
koningin en prinsesje. Als
het zonlicht door de roze
bloesems schitterde als
vloeibaar roze, ging er een
geluksgevoel door mij heen.
Ik keek naar mijn dochter en
deelde even het tijdloze
gevoel met haar.
De jaren vielen weg als ik
weer over die gladde plek
wreef die nog altijd zo glad
was als in mijn herinnering.
Ik voelde iedere kerf,
voelde iedere nerf weer.
Ieder detail stond in mijn
geheugen gegrift. Alles was
goed. De boom veranderde in
de jaargetijden maar bleef
altijd hetzelfde.
Met mijn hoofd vol
dagelijkse dingen stap ik
bij mijn ouders uit om
koffie te drinken en hun
nieuwtjes aan te horen.
Terwijl ik de auto afsluit,
zie ik een leeg gat. Het
dringt even niet tot mij
door, totdat ik een schok
krijg. De boom is weg! Ik
geloof mijn ogen niet! Ik
loop naar de op kniehoogte
afgezaagde stam. Hij is weg!
Omgezaagd! Hoe kan dat?
Waarom? Ongelovig raak ik
een scherpe splinter aan.
Een paar weken terug had ik
hem nog gezien en hij was
helemaal niet ziek. Zat goed
in ’t blad. Niks mis mee.
Verloren in herinneringen
kniel ik bij de boom neer.
Zie hem scherp op mijn
netvlies zoals ie was in de
lente, de zomer, de herfst
en in de sneeuw. Wat zaagsel
ligt nog in mijn oude
knikkerpotje....
Ik kijk naar de afgebroken
splinter, de rest van de
stam en wat gouden hars, die
gestold op de stam ligt. Ik
zie de jaarringen en tel ze.
De boom werd net zo oud als
ik nu ben!
Op dat moment weet ik dat ik
iets verloren heb. Het doet
me pijn.
’t Gladde plekje op de stam;
mijn jeugd en kinderlijke
onschuld…. Geen roze
bloesems meer. De boom van
mijn verleden en waarom?
Waarom is de boom gekapt...?
Eerder
verschenen in (en speciaal
geschreven voor) Even
Bijbomen; de zomeruitgave
van 2008
Stichting bomen Over
Leven
|